Heerlijk, het wordt weer warmer. Als het even kan, ga ik met mijn hond, Joep naar de vogelplas vlak bij mijn huis. Meestal zit ik in het gras, zo ook vanmiddag en gooi ik de bal afwisselend in het gras of in het water. Joep is, ondanks zijn leeftijd, onvermoeibaar in dit spel. Hij haalt de bal, brengt hem terug en blijft me strak aankijken tot ik opnieuw heb gegooid.

Mijn hond heeft er de gewoonte van gemaakt om zijn bal bij andere mensen neer te leggen, als hij merkt dat ik er even genoeg van heb. Vanmiddag zocht hij een speelmaatje in een vader die met zijn zoontje langs het water liep. Het jongetje had het syndroom van Down en liep wat wankel en met zijn handjes omhoog achter zijn vader aan. Hij schrok toen Joep de bal voor hem en zijn vaders neus legde en hen strak aankeek. “Dat hondje wil spelen” zei de vader en gooide de bal over het gras. In een strakke sprint ging Joep erachter aan, legde de bal opnieuw voor zijn voeten, deed een paar passen achteruit en bleef hem strak aankijken tot hij weer gooide. Het jongetje kraaide van plezier “Keer” hoorde ik hem zeggen. De vader pakte wederom de bal en gooide hem in het water. Met een grote plons sprong Joep er achter aan, tot groot vermaak van het jongetje.

Dit tafereel herhaalde zich zo enkele malen. De jongen was in het gras gaan zitten, in de karakteristieke kleermakerszit die veel mensen met het syndroom van Down prettig vinden. Hij wiegde met zijn bovenlichaam heen en weer en hield wapperend zijn handen naast zijn oren. Iedere keer als de bal werd weggegooid, keek hij strak naar mijn hond en als hij terugkwam kraaide hij van spanning en plezier. Het was prachtig om te zien. Joep legde de bal weer voor zijn neus, zijn vader pakte hem op en gooide de bal afwisselend over het gras of in het water. Een volkomen voorspelbaar spel waar we allemaal van leken te genieten; Joep van het rennen, de jongen van het repeterende karakter en de vader en ik van het plezier dat deze twee samen hadden.

Na een tijdje riep de moeder, die een stukje verderop op een bankje zat, de jongen en zijn vader. “Mama” zei het jongetje en met hetzelfde enthousiasme had hij al weer zin in het volgende moment. Handig ontvouwde hij zich uit zijn kleermakers zit. Hield zijn handen naast zijn oren en zette een sprint in naar zijn moeder. Even stond hij stil, draaide zich om en liep naar Joep. “Dag, hond” zei hij en sloeg zijn twee armen om de nek van mijn hond “Doei”. Mijn hond bleef rustig staan, wachtte tot de jongen klaar was met zijn knuffel en legde toen zijn bal weer voor mij neer. Ik had een ontroerend gevoel. Het contact tussen mijn hond en deze jongen was zo ontwapend dat ik me er verdrietig over voelde dat deze jongen, binnen onze wereld, als gehandicapt bestempeld werd. Hij was ontwapenend en puur, waardoor mijn hond en hij direct verbinding met elkaar konden maken en een waardevol en plezierig moment konden beleven. Er waren geen oordelen, mijn hond was niet ‘vies’ omdat hij uit het water kwam en op zijn beurt was Joep zich niet bewust van het syndroom van Down. Ze hadden gewoon een leuk moment samen en zaten beiden al weer in een nieuw moment. Het kost ons jaren van bewustwording en meditatie voor we ons met dezelfde ontwapende puurheid in het leven kunnen begeven. En dan toch noemen we hem gehandicapt?